Doodt rauwe melk ziektekiemen?
Door dr. Ted Beals
30 december 2009
Amanda Rose beschrijft zichzelf als een consument en als een aanhanger van rauwe melk. Zij vertegenwoordigde het ‘pro-rauwe melk-standpunt’ op een symposium genaamd ‘Het rauwe melkvraagstuk’, gesponsord door de American Veterinarian Medicine Association (AVMA) op hun congres in Seattle, Washington, op 12 juli 2009. Zij presenteerde daar de resultaten van een door haar gedaan internetonderzoek, waarin een aantal vragen werd gesteld omtrent consumentengedrag ten opzichte van rauwe melk.
Kort na de AVMA-conferentie kondigde Rose de publicatie aan van een opiniestuk over rauwe melk getiteld: ‘Doodt rauwe melk pathogenen? Een visuele analyse van het onderzoek naar competitieve uitsluiting’ (http://rawmilkwhitepapers.com/assets/Does-raw-milk-kill-pathogens-12.pdf). Hierin deponeert zij de stelling dat rauwe melk een betere bestrijder is van ziektekiemen dan gepasteuriseerde melk als zijnde een “broodje-aapverhaal”. Haar conclusie: “Uit het bewijs kunnen we opmaken dat we er niet op kunnen vertrouwen dat rauwe melk genoeg ziektekiemen doodt om de veiligheid van rauwe melk te kunnen waarborgen.”
Bewijs van vooringenomenheid?
Een belangrijke kanttekening bij haar online-consumentenonderzoek, haar presentatie in Seattle en haar opiniestuk: ze heeft de vraag zo gesteld dat ze het antwoord kreeg dat ze blijkbaar wilde hebben, namelijk dat ziektekiemen niet door verse, rauwe melk worden gedood. In haar onderzoek vroeg ze de ondervraagden naar hun mening over de volgende stelling: ‘De gunstige bacteriën in rauwe melk doden ziekmakende bacteriën’. De ondervraagden werd gevraagd of ze deze bewering absolute fictie vonden, absolute waarheid, of iets daar tussenin. De overgrote meerderheid van de deelnemers antwoordde dat deze bewering waar was. Het is mijn indruk dat het opiniestuk van Rose als doel had deze ‘misvatting’ te corrigeren.
Rose behoort niet tot de categorie van extremistische paniekzaaiers (zij lijkt de verklaring te verwerpen dat het drinken van rauwe melk zoiets is als “Russisch roulette spelen met je gezondheid”). Haar opiniestuk en uitspraken op het internet plaatsen haar echter wel in de categorie van diegenen die de aandacht willen vestigen op de vermeende gevaren van het drinken van rauwe melk. Haar opiniestuk suggereert dat rauwe melk uiterst gevaarlijke bacteriën kan bevatten.
Ik ben het niet oneens met de veronderstelling dat melk, net als alle voedingsmiddelen, besmet kan zijn met ziekmakende micro-organismen, maar het kritische publiek heeft behoefte aan nauwkeurige en objectieve informatie. De tegenstanders van rauwe melk weten heel goed hoe ze mensen bang moeten maken. Rose beweert dat ze evenwichtige informatie biedt, maar dit opiniestuk is allesbehalve evenwichtig; het is specifiek geschreven om de mensen af te schrikken, niet om ze te informeren. Het beste wat ze te zeggen heeft in het voordeel van rauwe melk is een verkapt compliment: “het plezier van het consumeren van dit voedingsmiddel”. Zeggen dat ze rauwe melk drinkt en zou kunnen kiezen voor besmette rauwe melk boven besmette, commerciële bewerkte melk is niet een evenwichtige verklaring, noch een die de consument voorziet van de informatie die hij/zij nodig heeft om weloverwogen keuzes te maken over de consumptie van rauwe melk.
Competitieve uitsluiting
In de titel van haar opiniestuk gebruikt Rose de term ‘competitieve uitsluiting’. Als bioloog gebruik ik liever de uitdrukking ‘competitieve inhibitie’ als een meer accurate omschrijving voor dit alom erkende, maar complexe biologische fenomeen.
De term is in omloop gebracht door de probiotische industrie. Een geaccepteerde omschrijving is als volgt: competitieve uitsluiting (CU) wordt gebruikt om het proces te omschrijven, waarbij nuttige bacteriën slechte bacteriën, of pathogenen, uitsluiten. CU verwijst naar het voorkomen dat een bacteriepopulatie de darmen binnendringt en zich daarin nestelt. Om zich succesvol te kunnen voortplanten, moeten de goede bacteriën beter in staat zijn zich te nestelen of zich te handhaven in deze darmomgeving. CU heeft betrekking op de interacties van levende bacteriepopulaties in gemengde gemeenschappen, waar bepaalde bacteriën de mogelijkheid hebben om de komst van andere bacteriën af te remmen (niet uit te sluiten). Dit fenomeen is niet iets dat gemeten kan worden in reageerbuizen. Rose kent ten onrechte de term competitieve uitsluiting toe aan het vermogen van rauwe melk om pathogenen te doden, waarmee laboratoriummonsters van rauwe melk zijn geënt.
Zij die kijken naar de voordelen en de waarde van verse, onbewerkte, volle melk (rauwe melk) wijzen op competitieve inhibitie als slechts één van een aantal mechanismen die het mogelijk maken dat melk, vers en onbewerkt, rechtstreeks van de koe, de mogelijkheid vermindert dat kwaadaardige, bacteriële besmetting kan uitmonden in kolonisatie van de darmen en zo ziekten kan veroorzaken. Het lactoperoxidasesysteem en lactoferrine zijn twee van vele anti-bacteriële enzymsystemen die bijdragen aan de competitieve inhibitie van verse, rauwe melk.
Wetenschappelijke publicaties
In haar opiniestuk richt Rose zich op zeven wetenschappelijke artikelen, samen met een document van de Food and Drug Aministration (FDA), informatie uit de testresultaten van een privélaboratorium en ongepubliceerde, voorlopige informatie. Er is nog veel meer over dit onderwerp te vinden in de wetenschappelijke literatuur, maar ik zal mij richten op de rapporten die Rose in haar artikel citeert.
Vier van de artikelen kijken naar wat er gebeurt met ziektekiemen als ze geënt zijn in melk. Rose concludeert dat het bewijs er overwegend op wijst dat de ziektekiemen niet gedood zijn, of onvoldoende gedood zijn, om de melk veilig te maken. Ze informeert haar lezers echter niet over het feit dat in iedere publicatie de resultaten en conclusies van de auteurs zijn dat de geënte ziektekiemen wel degelijk gedood zijn.
Rose bespreekt eerst ‘De kans op prevaleren en overleven van Campylobacter jejuni in ongepasteurizeerde melk’ van Michael P. Doyle en Debra J. Roman (Applied and Environmentel Microbiology, november 1982, 44(5):1154-1158). In het artikel plaatsen de auteurs een grafiek (zie boven), waarin de vermindering van de campylobacterie te zien is – een reductie die niet anders dan dramatisch te noemen is.
De auteurs entten rauwe melk met acht verschillende stammen Campylobacter jejuni, te zien aan de verschillende curves in deze grafiek. Slechts drie van deze stammen zijn van menselijke bron (een feit dat Rose weglaat uit haar verslag). Alle lijnen laten wel degelijk gaandeweg een vermindering van het aantal ziektekiemen zien. De enige lijn zonder een sterke daling (hoe steiler de lijn, hoe sneller de ziektekiemen afsterven) is van een niet-menselijke stam.
In haar artikel maakt Rose haar eigen grafiek, waarin ze een andere kijk geeft op de veelomvattende en dramatische resultaten die door Doyle en Roman feitelijk worden weergegeven. Dat is omdat ze gegevens heeft gebruikt van een ander experiment, vermeld in hetzelfde artikel, waaruit blijkt dat, hoewel de geënte stammen afstierven, de al in de rauwe melk aanwezige generieke bacteriën zich dramatisch aan het vermenigvuldigen waren, oplopend tot maar liefst achthonderd miljoen bacteriën tijdens de duur van het experiment.
In een ander aangehaald stuk entten wetenschappers Massa, Goffredo, Altieri en Natola zeven verschillende stammen E. Coli O157:H1 in verse, onbewerkte, volle melk en keken enkele dagen later wat ermee gebeurd was (Letters in Applied Microbiolgy 28(1):89-92). Net als Doyle en Roman brachten ze in de melk buitengewoon hoge doseringen van acht ziektekiemen aan (1.000.000 per ml – Doyle en Roman gebruikten 10.000.000 per ml). Zelfs met deze hoge aantallen ziektekiemen mislukte de groei van de E. Coli O157:H7-stammen en stierven ze geleidelijk af. Eigenlijk was het doel van dit onderzoek niet om te bepalen of de ziekteverwekkers gedood werden, maar of het acceptabel was om de melk te bewaren bij 8°C ( 46°F) in plaats van de standaard 5°C ( 41°F). De auteurs concludeerden dat de koudere temperatuur als standaard gebruikt zou moeten worden.
In het derde artikel entten de onderzoekers Pitt, Harden en Hull rauwe melk met lagere aantallen van een andere ziektekiem, Listeria monocytogenes, maar in tegenstelling tot de anderen hielden zij de melk op een temperatuur die de groei van deze bacterie optimaliseerde (37°C) (Australian Journal of Dairy Technology 54(2):90-93). Na 56 uur waren er geen levensvatbare cellen van de L. Mono te bespeuren. In een ander artikel, dat niet door Rose wordt aangehaald, keken deze auteurs naar andere ziekteverwekkers en concludeerden: “De groei van Staphylococcus aureus, S. Enteritidis, en L. Monocytogenes in rauwe melk bij 37°C was duidelijk verminderd in vergelijking met de groei van deze organismen in gepasteuriseerde melk.” (Milchwissenschaft 2000 55(5):249-252).
In het vierde artikel dat Rose aanhaalt, keek Doyle in samenwerking met Zhao en Wang naar de overlevingskansen van E. Coli O157:H7 bij koele en warmere temperaturen. Ze gebruikten een mix van vijf stammen van deze ziekteverwekker en concludeerden dat E. Coli O157:H7 niet groeide bij een temperatuur van 5°C en dat het aantal daalde over meerdere dagen (Journal of Food Protection 60(6):610-613).
Enorme aantallen
Het is belangrijk in het achterhoofd te houden dat bij deze studies enorme aantallen ziekteverwekkers werden toegevoegd, omdat het hierdoor veel gemakkelijker is om de resterende bacteriën te tellen. Wat het grote publiek moet begrijpen is dat dit geen gangbare omstandigheden zijn bij Amerikaanse zuivelbedrijven. Dit blijkt uit een simpele rekensom. Als een persoon of een koe diarree heeft, bevat de ontlasting een extreem groot aantal pathogenen die deze ziekte veroorzaken. Voor de medische laboratoria maakt dit het heel gemakkelijk om te bepalen welke bacteriën de diarree veroorzaken.
Bij melkveebedrijven in de Verenigde Staten richten veiligheidsexperts zich echter op het feit dat bij sommige zuivelfabrieken enkele koeien, die gezond lijken en die geen darmaandoening met diarree hebben, kunnen worden gekoloniseerd door een ziekteverwekker en deze kortstondig via de ontlasting kunnen uitscheiden. Maar onder deze omstandigheden, wanneer de ziekteverwekkers in de ontlasting verschenen, waren de aantallen extreem laag – deze ziekteverwekkers konden zelfs ‘achtergrond’pathogenen genoemd worden in verhouding tot de grote aantallen andere (meestal nuttige) bacteriën.
Dus laten we een en ander in een wat realistischer daglicht plaatsen. Stel dat er in de melkveestapel koeien zijn die niet ziek zijn, maar wel dragers van kleine aantallen ziekteverwekkers. Als we wat verse, onbewerkte melk willen besmetten, hoeveel mest zou er dan nodig zijn om soortgelijke aantallen te krijgen, zoals zijn gebruikt door de onderzoekers die Rose citeert in haar opiniestuk? Over wat er gebeurt met ziektekiemen die zich in mest of weidegrond bevinden zijn publicaties te over
. Maar in deze studies ent men het materiaal met grote aantallen van een bepaalde ziektekiem en kijkt men vervolgens wat er gaandeweg met deze aantallen gebeurt. Er zijn veel minder artikelen die kijken naar de aantallen ziekteverwekkers in de ontlasting van boerderijdieren, met name als deze niet klinisch ziek zijn. Tot de beste informatie hierover behoren onderzoeksprojecten waarbij men melk ent met ziekteverwekkers. De onderzoekers controleren eerst de ontlasting van koeien om er zeker van te zijn dat deze vrij is van ziektekiemen voordat ze de melk enten. In zeldzame gevallen constateert men dat de koe een van de pathogenen uitscheidt en geeft men dit aantal weer in een verslag.
Laten we uitgaan van de enigszins onrealistische veronderstelling dat we 1 gram verzamelen van de uitwerpselen van een van die zeldzame dieren die drager is van een bepaalde ziekteverwekker. Die ene gram (ongeveer een vingerhoedje) zal uiteenlopende aantallen van deze ziekteverwekker bevatten (zie onder). Onderzoekers hebben gemeld dat uitwerpselen met E. Coli O157:H7, Campylobacterie jejuni, of L. Monocytogenes ongeveer 500 kve (kolonievormende eenheden) bevatten per gram.
Om aan het entmateriaal dat door de groep onderzoekers onder leiding van Doyle is gebruikt te komen zou je 20.000 vingerhoedjes verse mest nodig hebben van een koe die drager is van Campylobacterie jejuni (10.000.000 kve gedeeld door 500 kve/g). Het entmateriaal van de Massa-studie was gelijk aan 2.000 vingerhoedjes mest van een koe die drager is van E. Coli O157:H7 (1.000.000 kve gedeeld door 500 kve/g). Het entmateriaal uit de studie gedaan door Gaya, Medina en Nunez (Applied and Environmental Microbiology, november 1991 57(11):3355-3360), waarin rauwe melk geënt werd met grote aantallen L. Monocytogenes, zou gelijk zijn aan slechts 20 vingerhoedjes mest van een koe die drager is van L. Monocytogenes (10.000 kve gedeeld door 500 kve/g).
Dergelijk entmateriaal mag dan standaardprocedure zijn in een laboratorium, je komt het niet tegen in een echte zuivelomgeving. Dat is geen kleine hoeveelheid mest! Zelfs als er zich een fractie van een vingerhoedje mest zou bevinden op het filter voor het melkreservoir zou dit al opvallen. Bovendien zou dit filter het materiaal uit de melk verwijderen voordat het de opslagtank bereikt. De meest fervente voorstander van rauwe melk zou de consumptie van melk met zulke grote hoeveelheden mest niet voorstaan. Zelfs aan de anti-microbiële eigenschappen van rauwe melk komt een eind!
BSK Challenge Test
Rose wijdt een groot deel van haar artikel aan de ‘BSK Challenge Test’. Dit is een niet gepubliceerd onderzoek, maar uit de informatie die ik heb, afkomstig van het laboratorium die de test heeft uitgevoerd, gebruikten de onderzoekers een cocktail van drie ziekteverwekkers in extreem grote aantallen (67.000.000 eenheden Salmonella, 250.000.000 eenheden E. Coli O157:H7 en 220.000.000 eenheden L. Monocytogenes). Ze entten melk uiteindelijk slechts met een deel van de uiteindelijke cocktail, zodat het aantal van iedere ziektekiem die werd toegevoegd aan de melk minder was: 2.4000.000 eenheden Salmonella; 9.200.000 eenheden E. Coli O157:H7; en 8.100.000 eenheden L. Monocytogenes. Je kunt je wellicht een voorstelling maken van de hoeveelheid verse mest die nodig is om dergelijke aantallen te krijgen.
Bovendien werd in dit project het melkmonster met alledrie de ziekteverwekkers tegelijkertijd geënt. Van sommige extreem grote kuddes stalvee heb ik rapporten gezien waarin sprake is van twee ziekteverwekkers op dezelfde boerderij, maar nooit van drie. Zelfs onder deze uiterst onwaarschijnlijke laboratoriumomstandigheden waren de aantallen van de in de melk aangetroffen ziekteverwekkers na enkele dagen teruggebracht. Niet alleen zorgde de melk ervoor dat deze drie pathogenen niet verder in aantal toenamen, ze werden zelfs gedood. Het laboratoriumrapport gaf aan dat de melk op een temperatuur van 40° werd gehouden (ik neem aan dat dit 40°F moet zijn).
Five-log-reductie
In haar artikel doet Rose de ongefundeerde bewering dat “microbiologen graag een vermindering van het aantal bacteriën willen zien met een factor van 100.000 (= 5 log)”. Een dergelijke bewering bagatelliseert de complexiteit en controverse over wat nu precies neerkomt op een adequate vernietiging van ziektekiemen. Sommige publicaties over voedselveiligheid spreken over de wenselijkheid van een 5-log-reductie van ziekteverwekkers. Maar dat zijn niet de criteria die voor melk worden gehanteerd. Een bedreigde populatie pathogenen sterft niet ineens uit. Er vindt een geleidelijke daling plaats, of dit nu het gevolg is van verhitting of van biologische, antibacteriële activiteit. Onderzoek toont aan dat deze verlagingen in essentie een logaritmisch (decimaal) patroon volgen.
Tot op heden ken ik niemand die criteria heeft voorgesteld voor een adequaat antibacterieel effect van verse, rauwe melk. Bij elk argument voor adequate doding van ziekteverwekkers moet het totale aantal worden meegenomen van ziekteverwekkers die onder reële omstandigheden aanwezig kunnen zijn. Een 5-log-reductie is zoiets beweren als: 99,999% van de bacteriën zijn gedood. Je kunt niet een 5-log-reductie meten die begint met een realistisch aantal bacteriën, want de procedures gaan niet uit van een fractie van een bacterie – als je begint met 2.000 bacteriën zou een 5-log-reductie resulteren in 0.02 bacterie, wat neerkomt op de bewering dat als je het experiment 100 keer uitvoert er in twee gevallen bacteriën aanwezig zouden zijn. Daarentegen zou een 5-log-reductie bij een uitgangspunt van 200.000.000 bacteriën 2.000 bacteriën opleveren. Alle onderzoekers in de door Rose besproken artikelen zijn zo verstandig om haar 5-log-criteria niet te vermelden. Toch komt Rose tot de versimpelde slotsom dat, aangezien geen van de resultaten tot stand zijn gekomen op basis van haar willekeurige norm, de melk niet genoeg ziekteverwekkers doodt.
Een legitieme vraag
Dan stelt Rose een legitieme vraag: is er bij deze experimenten sprake van voldoende ziekteverwekkers in een glas melk om ziekte bij mensen te veroorzaken? Om haar lezers te helpen bij het zichtbaar maken van het aantal ziekteverwekkers dat nodig is om mensen ziek te maken, maakt Amanda Rose staafdiagrammen om aan te tonen dat op dag zes van ieder experiment het merendeel van de experimentele melk in de door haar gekozen publicaties niet voldoende geënte ziekteverwekkers heeft gedood om onder haar rode lijn te komen (De door de FDA bepaalde minimale besmettelijke dosis). Maar ze wijst niet op de ongelooflijke hoeveelheid mest die in de opslagtank van de boer moet worden geschept om op hetzelfde besmettingsniveau uit te komen als de entingen die in die laboratoriumonderzoeken worden gebruikt.
Een van de fundamentele mythes die tegenstanders van rauwe melk aanhangen, is dat het geen verschil maakt hoe weinig ziektekiemen er in de melk terechtkomen, omdat melk dermate voedzaam is dat zelfs één enkele bacterie zich snel zal vermenigvuldigen, totdat uiteindelijk de melk wemelt van de slechte bacteriën. Alle door Amanda Rose geselecteerde publicaties tonen de onjuistheid aan van deze bangmaaktactiek. Ziekteverwekkers vermeerderen zich niet snel in verse en ongepasteuriseerde melk, ze groeien niet, maar sterven zelfs af.
Lactoperoxidase
Wel geeft Rose toe dat bepaalde enzymen in rauwe melk bacteriewerende effecten kunnen hebben. Ze bespreekt een studie, gedaan door Althaus, Molina en Rodriguez (Journal of Dairy Science 84:1829-1835), die kijkt naar het lactoperoxidase-systeem in schapenmelk. In deze studie is niet gekeken naar pathogenen. Ik vermoed dat ze dit heeft opgenomen in haar opiniestuk om aan te tonen dat het aantal in dit systeem actieve enzymen in melk varieert. En vanwege deze variatie stelt ze dat je hier niet op kunt vertrouwen als het gaat om de veiligheid van melk. Waar Rose de plank misslaat, is dat de hoeveelheid enzymen niet de beperkende factor in dit systeem vormt, of in welk ander enzymensysteem dan ook. Het lactoperoxidase-systeem wordt alom erkend als zijnde een zeer krachtig antibacterieel systeem in verse melk. In dit systeem is het feit dat de co-factoren worden opgebruikt de reden waarom de anti-bacteriële werking gaandeweg afneemt.
De auteurs hebben niet onderzocht in hoeverre de variatie in het aantal enzymen effect heeft op het vermogen van het systeem om ziekteverwekkers te doden. Wel concluderen zij dat door toevoeging van co-factoren het systeem actief blijft bij ieder aantal enzymen dat op dat moment in de melk aanwezig is. En aangezien de specifieke co-factoren in het lactoperoxidase-systeem volop aanwezig zijn door de werking van goede bacteriën in verse, onbewerkte melk, is het systeem volop actief, onafhankelijk van de hoeveelheid enzymen.
In de eerder genoemde Gaya-studie concludeerden de onderzoekers, “Volgens onze bevindingen vertoont het lactoperoxidase-systeem een bacteriedodende werking bij L. Monocytogenes in rauwe melk bij koude temperaturen” (Applied Environmental Microbiology 1991 57:3355-3360).
Miskraam
De overgebleven verwijzing in het opiniestuk van Rose heeft betrekking op het vermogen van L. Monocytogenes om in verschillende organen van het lichaam te komen (Bakardjiev AI en anderen. PLoS Pathogens 2(6):e66). Melk maakte geen onderdeel uit van deze studie. Als achtergrondinformatie is het nuttig om te beseffen dat dit specifieke pathogeen onder normale omstandigheden alleen kan bestaan en groeien in cellen die aan ontsteking onderhevig zijn en die zich door ons lichaam bewegen. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van zwangere cavia’s als proefdieren. De ziekteverwekker werd rechtstreeks in het lijf geënt en kwam dus niet binnen via de darmen, wat de normale weg via voedsel is. Ontstekingsgevoelige cellen met ziekteverwekkers die in aantal toenamen bewogen zich door het lichaam en, als er sprake was van genoeg ziekteverwekkers (men entte het lijf van de dieren met 7.500.000 bacteriën), raakten veel organen besmet. De enige reden die ik kan bedenken waarom Rose dit onderzoek bespreekt, is dat ze het emotioneel beladen punt wil maken dat als de moederkoek besmet raakt de vrucht wordt afgedreven. Zoals ze het zelf verwoordt: “Het lichaam beschermt zich dan tegen de infectie door het afstoten van de baby door middel van een miskraam, doodgeboorte of vroeggeboorte, afhankelijk van het stadium van de zwangerschap.” Belangrijk om te vermelden is dat dit niet iets is wat de auteurs hebben beweerd. Deze hebben zelfs niet eens verschillende stadia van zwangerschap onderzocht.
Rose vermeldt op correcte wijze de bewering van de auteurs dat één enkele bacterie in staat is een infectie in de placenta te veroorzaken, maar door haar emotionele boodschap informeert ze haar lezers niet over het feit dat de minimale besmettingsdosis van de door voedsel overgedragen L. Monocytogenes niet uit één bacterie bestaat. In het Bad Bug Book van de FDA staat te lezen dat de besmettingsdosis niet bekend is. Er staat: “We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat bij personen die hier vatbaar voor zijn een dosis van minder dan 1.000 totale organismen ziekte kan veroorzaken.”
De darmwand vormt de eerste barrière tegen infecties van deze ziekteverwekker. Rose vergeet voor het gemak haar lezers te informeren over de bevinding van de auteurs dat “de placenta een relatieve bescherming tegen infectie geniet.” Zelfs door middel van rechtstreekse injecties in het lijf van de cavia’s lieten de auteurs zien dat er grote aantallen door het hele lichaam voor nodig zijn voordat de meeste organen geïnfecteerd raken en nog grotere hoeveelheden om de unieke bescherming van de placenta te doorbreken. Zij toonden echter wel;aan dat, eenmaal in de placenta terechtgekomen, de ziektekiem gedijt en vruchtafdrijving kan veroorzaken.
Samenvattend beschrijft Rose beschrijft haar document als een visuele analyse van onderzoek naar competitieve uitsluiting. Door haar keuze van studies, haar verkeerde begrip van het gedane onderzoek, haar keuze voor specifieke data en haar persoonlijke manier van het in beeld brengen van de informatie, gekoppeld aan emotioneel geladen uitspraken, worden de door de onderzoekers gedane bevindingen vervormd en overdreven, waarbij het bewijs dat rauwe melk in gewone situaties wel degelijk pathogenen doodt op de achtergrond verdwijnt. Dat verse rauwe melk de eigenschappen heeft om pathogenen te doden is geen broodje-aapverhaal, dit is wetenschappelijk bewezen.
Kaders
Meer dan een vingerhoedje!
Wetenschappers spreken over fecaal gewicht in grammen, wat voor veel mensen moeilijk te begrijpen is. Hier staat een vingerhoed afgebeeld naast een glas melk die ongeveer 1 gram ontlasting bevat. Er zijn ongeveer 500 kolonievormende eenheden in 1 gram mest. De term kve, of kolonievormende eenheden, is een maateenheid voor bacteriekoloniën die individueel groeien op een petrischaal in het laboratorium. Wanneer er sprake is van een toename in aantal die groot genoeg is, zou iedere kolonie afkomstig zijn van één piepklein vlekje met bacteriën, die zich vermenigvuldigen tot aantallen die groot genoeg zijn om opgespoord te kunnen worden. Technisch gezien, omdat het voor bacteriën mogelijk is om samen te klonteren, kunnen verschillende bacteriën samenklonteren tot een van die vlekjes. Daarom is de maateenheid kve en niet het aantal bacteriën zelf. Infectueuze dosis
In het Bad Bug Book publiceert de FDA de besmettelingsdosis voor de belangrijkste ziekteverwekkers. ‘Infectueuze dosis’ is een afkorting van ‘minimale infectueuze dosis’, bedoeld om een inschatting te maken van het kleinste aantal organismen dat een ziek persoon mogelijk heeft ingenomen. In sommige oudere publicaties werd een groep mensen een monster toegediend dat verschillende hoeveelheden ziektekiemen bevatte en onderzoekers bepaalden de infectueuze dosis als de minimumhoeveelheid die een persoon in de groep had ingenomen en daar symptomen van vertoonde. Iedereen die besmettelijke ziekten bestudeert, weet dat deze dosis niet de hoeveelheid is die mensen ziek maakt. Er is een hele lijst van factoren die de benodigde hoeveelheid zal doen wijzigen, maar al deze factoren komen hoger uit dan het minimum. Er zijn bijvoorbeeld hogere aantallen voor nodig om een gezond persoon ziek te maken. Sommige onderzoekers hanteren het aantal dat de helft van de mensen ziek maakt als bruikbare maatstaf. Dit aantal is vele malen hoger dan de door de FDA vastgestelde infectueuze dosis. Helaas wordt deze redelijkelijkere norm niet geaccepteerd door de overheidsinstellingen voor de volksgezondheid. Over de auteur Ted Beals, MD, is gepensioneerd en was werkzaam voor de Universiteit van Michigan Medical School en de Veterans Administration Health Administration. Hij is een patholoog met een persoonlijke interesse in onderzoek naar zuivel en in de veiligheid van melk en heeft zich de afgelopen jaren uitgesproken over de veiligheid van zuivel in Noord-Amerika. Hij en zijn vrouw Peggy Beals zijn lid van het Committé voor Verse, Onbewerkte, Volle Melk in Michigan.
🖨️ Print post
Leave a Reply